Door Eelco - Boeddhistisch Dagblad
Het wilde eerst niet op gang komen deze week. Ik haperde. The thrill was gone. Vorige week was ik tijdens een tuinweek met vijf andere gasten op kasteel Stoutenburg, een communiteit rondom natuur en spiritualiteit. Een week lang kloosterritme, handen in de zwarte aarde, een moment rust als iemand de bel luidt. Een monnik op leeftijd bij wie elke ochtend het geloof opnieuw wordt geboren. Verwondering, zo jong en vers als de eerste knopjes aan de takken in het bos. Zijn God, zijn Franciscus, ze glinsteren in zijn ogen als hij zingt of als hij voorleest in de refter. We mediteren, bidden, dromen. Ieder z’n meug. De ‘tuinvrouw’ en de ‘tuinman’ hebben gezichten als zonnebloemen. En de lente moet nog beginnen. We ontworstelen ons aan het cocon en ontvouwen als een vlinder. Zoekend soms. Maar bovenal aandachtig. Wakker in stilte.
Het afscheid halverwege de vrijdag is als de zonsverduistering eerder in de week. Al op weg naar huis ontregel ik. Nee, al bij het starten van m’n auto, als een roetpluim achter me het bos in drijft, waar we vanochtend nog wandelend mediteerden. Dylan pakt ongevraagd de draad weer op. Not dark yet (Time out of mind). De bastonen bonzen tot in m’n geschrokken lijf. Het verkeer raast, vuurt lichten van ongeduld in m’n binnenspiegel als ik het tempo van de wereld nog niet heb gevonden. Thuis sluit ik me op. Als een kind na een mooie schoolreis. Ontreddering. Melancholie. The thrill is gone. Onontkoombaar, zo lijkt het.
Maar als ik weer aan m’n boek werk en m’n vingers over de toetsen glijden… Handen in de zwarte grond. Niet het resultaat telt. Niet de tekst. Maar rulle taal voelen, woorden uit de aarde graven.
En terug in de bus ben ik me gewaar van het landschap, van de passagiers die in en uitstappen en van het verkeer. Als je wilt oversteken stop ik, als je voor wilt gaan laat ik je voor, als je een vergissing maakt claxoneer ik niet. Het is goed. Anders zou het niet gebeuren. Het stuur, de knoppen en pedalen, zorgvuldig, tuingerei. Handen in de zwarte aarde.
Alles is Stoutenburg als ik dat wil. Ik weet het wel. Ook thuis heb ik lieve, wakkere mensen om me heen. En m’n dochters zijn de vlinders. Maar waar is die monnik met z’n verwondering? Of kijk ik niet goed? En wie trekt aan de bel? Luister ik wel goed?
De lente naakt. Een ijle zonnestraal glijdt beschroomd naar binnen. Een merel gaat zich vlak voor m’n slaapkamerraam te buiten. Wil me bemoedigen. Bemoedigt me. Reikt me the thrill aan. Is hij soms de monnik die de bel luidt? Ik ruik de aarde in mijn moestuin.