Door Eelco - Boeddhistisch Dagblad
‘Het spijt me. Ik had dat toen niet zo mogen doen’.
Achteroverliggend in de kuip van het zeilbootje lieten we onze gezichten strelen door de vrijwel stilgevallen wind. De nazomerzon deed de rest.
‘Ik haat het als iemand “het spijt me” zegt. Wat heb ik daar nou aan? Het is zo gemakkelijk. Als een vriendin daarmee aankomt, dan zeg Ik: “Ik verwijt je niets. Ik heb alleen liever dat je het de volgende keer anders doet”.’
Een vogel trok krassen in de stilte. Ik tilde loom m’n hoofd op en gluurde over het gangboord. De plas was als een spiegel. Ver weg dobberde een jacht. De fuut dook onder.
‘Oké, het sp…’.
‘Papa, hou op, doe niet zo vervelend!’. Ze sloeg op mijn hand die tussen ons in lag.
De zon verscheen vanachter een paar schapen en ik sloot m’n ogen.
‘Verwijt je mij ook niets?’. Was het een vraag? Aan wie dan? Aan de wind, aan God, het universum?
Nee…aan mezelf. Zoals ik dat al zo vaak had gedaan.
‘Ik ben heel boos op je geweest. Toen je me niet wilde begrijpen en je eigen gang ging. Maar nu is het meestal goed tussen ons. En je helpt me met dingen….’.
Ik legde mijn hand op haar arm. De wind draaide en nam toe. Ik haalde het grootzeil binnen en stuurde scherp aan de wind. Zij trok de fok aan totdat deze niet meer klapperde.
´Chauffeur! Chauffeur!´. Ik zag in een ooghoek de halte langs glijden en stopte.
´Ik lette even niet op, het spijt me!´
´Daar heb ik wat aan…´. Met in elke hand een zware tas beende ze door het hoge gras terug