Door Eelco - Boeddhistisch Dagblad
Met lijn 70 reed ik van Amersfoort via Soest en Soestdijk naar Hilversum. Na de laatste afslag, die langs de Hooge Vuursche naar Hilversum voert, ontwaarde ik links en rechts tussen de bomen dieprood vuur met gele vlammentongen. De bossen staan in brand. Het is herfst.
Ik las ergens dat bladeren in de herfst van kleur veranderen omdat zij de afvalstoffen van de boom in zich verzamelen voordat ze los laten (of los gelaten worden). De stervende bladeren, getooid met de allermooiste kleuren, offeren zich op ten dienste van de boom die hen zo lang voedde en met de wind liet spelen. Net als bij veel mensen roept de herfst bij mij een zekere melancholie op. Melancholie met een glimlach, zoals bij een wandeling over een kerkhof of bij het luisteren naar ‘Blue Valentines’ van Tom Waits of bij het zien van twee jonge mensen die elkaar hartstochtelijk zoenen. Een kans op inkeer. Een kans op innerlijke vrede.
Misschien bevreemdt de associatie u, misschien beoordeelt u haar zelfs als ongepast, maar ik bedacht haar niet. Ze was er en ik mocht slechts de woorden vinden.
Mijn gedachten bewogen naar Jezus Christus. De zoon van de liefde, die de zonden van de mensheid over de kruisweg torste naar de heuvel Golgotha waar hij ze meenam in zijn dood. Het blad dat de boom van haar afvalstoffen verlost en Jezus die, toen hij losliet (of losgelaten werd), de mensheid van haar zonden verloste. De verlichte mens die het aardse bestaan aflegde niet nadat hij alle mensen had bevrijd.
Is de naaktheid van Christus aan het kruis niet de naaktheid van de zuivere boeddhanatuur? En kunnen lijden en bevrijding indringender worden uitgebeeld dan in de tragische schoonheid van zijn aan het hout genagelde, ontzielde lichaam?
Fragiele stralen herfstlicht braken door het veelkleurig bladerdak boven mij. Ik wist op dat moment dat elk, van ragfijne nerven doortrokken, kunstwerkje dat daar langs de weg naar Hilversum omlaag danste tot mijn bevrijding strekte en die van alle mensen.
Vlak voor Hilversum deed ik halte ‘Stad Gods’ aan. Er stapte een oude, eenvoudig geklede vrouw in, de grijze haren in een knotje achter op het hoofd samengebonden. Ik wilde iets zeggen maar nauwelijks zichtbaar knikte ze me, steunend op haar stok, vriendelijk toe. Zij wist alles al.
Sadhu Sadhu Amen