Door Eelco - Boeddhistisch Dagblad
Hoe je ziet dat de buschauffeurs bedrukt zijn, verdrietig of in de rouw? Bij de meesten zie je niets. Je hoort het wel. Ze praten minder en zachter. In de bus valt dat niet zo op, maar in de kantine des te meer. De praatjesmakers maken geen praatjes, de grappenmakers geen grappen. Ze kijken wel uit. Markttenoren verschrompelen tot mompelbassen.
De grote tafel is half bezet. Koffie, lunchpakketjes. Af en toe schuift er iemand aan, af en toe stapt er iemand op. We kijken naar de televisie maar we kijken niet naar de televisie. Er wordt langzaam gesproken. Fluisterend haast. En met tussenpauzes.
‘Voor de ouders is het het ergst…’
‘Ja, voor de ouders is het het ergst. Het zal je kind maar wezen. Ik weet niet wat ik zou doen..’
‘Je komt er nooit meer over heen.’
Op de televisie sleutelen een paar ruig uitgedoste Amerikanen van wrakstukken een auto in elkaar. Dat programma staat bijna de hele dag op. De meesten zien het graag.
´Als ouders wil je je kind op zien groeien, toch? Misschien was ie wel minister geworden. Of directeur ergens van.´ De vrouw keek vragend rond. ´Of achter de kassa, het maakt niet uit.´
Van buiten drong een zware claxonstoot binnen.
‘Twaalf jaar geleden had ik een collega, die hetzelfde overkwam. Na twee jaar behandeling zeiden de psychologen dat het wel weer kon. Maar toen hij voor het eerst weer achter het stuur ging zitten begon hij te huilen als een klein kind. Sinds die tijd zit hij op kantoor.’
‘Die dokters kunnen het zo gemakkelijk zeggen.’
‘Ze zeggen alleen maar wat de bazen willen horen.’
‘Maar uiteindelijk is iedereen slechter af. Je moet er de tijd voor nemen.’
De Amerikanen juichen als het gewrochte monster begint te ronken.
‘Nou jongens, ik mag weer. Goede dienst!’
‘Rustig aan, hè.’
‘Een paar jaar geleden had er eentje uit Amersfoort een motorrijder onder z’n achterwielen liggen.’ Neemt een slok van de koffie.
‘Hij had ‘m nooit aan zien komen. Toen hij ging kijken drupte het hersenvocht uit het vizier. Nou, dan weet je het wel. Hij wilde geen behandeling, die collega. Niet nodig zei hij. Maar later heeft hij zich kapot gezopen.’
‘Tsja, iedereen doet het op z’n eigen manier…’
’t Kan ons allemaal overkomen…’
‘Zeg nooit nooit.’
Op de weg terug sta ik vlak voor Vredenburg voor een verkeerslicht te wachten. Geen voetganger of fietser die door rood heen gaat. Collectieve bedeesdheid. Op de achtergrond klinken stadse geluiden, maar hier is het stil. Achter de gebouwen verdwijnt het laatste schijnsel van de zon. Tussen de stapel bloemen en beertjes flakkeren een paar kaarsjes.
Ik hou m’n zonnebril op tot in de garage.